Hilversum, 2 juni 2022.
Herstelkader rentederivaten: Geschillencommissie doet uitspraak in voordeel relatie in de zorg.
Ruim 2 jaar geleden startten wij een opdracht voor een tweetal Stichtingen in de zorg. De Stichtingen hebben als doel het voorzien in woonbehoefte van senioren en het verlenen van zorg. In 2007 werden door 1 van de Stichtingen een financiering en een daaraan gerelateerde renteswap bij de Bank afgesloten. Eind 2010 werd de financiering opgesplitst, zodat een deel overging naar de andere Stichting. De renteswap is destijds in z’n geheel “verhangen” naar de andere Stichting. Hier ontstond vanaf dat moment een zgn. overhedge in omvang. Meermaals werd door relatie bij de bank gereclameerd dat het niet correct was. Pas in de loop van 2014 werd de renteswap geherstructureerd en pro rata verdeeld over de 2 Stichtingen gelet op de omvang van de financieringen.
De Bank gaf in haar aanbieding uit hoofde van het Herstelkader rentederivaten geen vergoeding voor genoemde overhedge. Motivatie: er zou sprake zijn van zgn. bancaire nauwe verbondenheid tussen de 2 Stichtingen en pas in het laatste stadium nam de Bank het standpunt in dat er sprake zou zijn van een Groep. Voor ons en onze samenwerkingspartner op juridisch gebied waren er moverende redenen om de stelling van de Bank te betwisten. Dit resulteerde in een Bindend Advies aanvraag bij de Geschillencommissie. De uitspraak van de commissie is bindend naar beide partijen, Stichtingen en Bank.
Uitspraak Geschillencommissie:
De Bank heeft zich in zijn Zienswijze (subsidiair) op het standpunt gesteld dat sprake is van bancair nauwe verbondenheid tussen de Stichtingen. Gelet op voetnoot 22 bij paragraaf 3.3.2 van het Herstelkader zijn partijen bancair nauw verbonden (i) in het geval zij allen direct gebruik maken van de Variabelrentende Lening die door de betreffende Rentederivaten werd afgedekt of (ii) indien de Variabelrentende Lening strekt ten voordele van de gezamenlijke partijen, waarvan sprake is bij hoofdelijke aansprakelijkheid (niet zijnde een borgtocht).
De Commissie stelt vast dat van beide gevallen geen sprake is. De Bank heeft zich tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst op het standpunt gesteld dat sprake zou zijn van een Groep in de zin van het Herstelkader, als gevolg waarvan de betreffende Lening volgens de Bank in het Aanbod aan de MKB-Klant dient te worden betrokken. De Bank heeft in dit verband gewezen op Q&A I.3, waarin staat dat het aan de Bank is om te beoordelen of, aan de hand van beschikbare documenten, met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of sprake is van een Groep c.q. organisatorische verbondenheid waarna het aan de externe dossierbeoordelaar is om de beoordeling van de Bank te controleren.
De Commissie is van oordeel dat het beroep van de Bank op het Groeps-begrip ontijdig plaatsvond en bovendien onvoldoende onderbouwd is. De Bank heeft eerst op de mondelinge behandeling gesteld dat de Stichtingen tot dezelfde Groep zouden behoren. Daarvoor heeft de Bank beroep gedaan op bancair nauwe verbondenheid als rechtvaardiging voor het betrekken van de betreffende Lening in het Aanbod aan de MKB-Klant. Dit is te laat in het proces. De MKB-Klant heeft hiermee onvoldoende mogelijkheid gehad om zich voldoende gemotiveerd te verweren. Daarnaast is het in de ogen van de Commissie onjuist dat een (ruim) na het doen van het Aanbod ingenomen (cruciaal) standpunt, een rechtvaardiging zou vormen voor een wellicht in dat Aanbod gemaakte keuze. De Bank heeft haar standpunt dat sprake zou zijn van een Groep bovendien onvoldoende onderbouwd.